1. (met betrekking tot zichzelf) gelijkmaken = effen maken, locum, Caes., = recht maken, adem, Liv.
2. (met betrekking tot iets of iemd anders) gelijkmaken, gelijkmatig in- of verdelen, pecunias, gelijkheid van vermogen invoeren, Cic., pedites, evenveel voetknechten in het veld brengen als de anderen, Liv., certamen, de strijdkrachten aan beide zijden gelijkmaken, Liv., qui (libri) se iam illis fere aequarunt, in getal gelijkstaan, Cic.; gelijkstellen, dezelfde rang enz. toekennen; (beoordelend) gelijkstellen, vergelijken; bereiken, evenaren, cursum alcs, Curt., en alqm cursu, Liv., bij houden, L milia talentorum, belopen (van een proces) Curt., Appii odium, even gehaat zijn als Appius, Liv., facta dictis, op passende (waardige) wijze beschrijven, Liv.