dĭdi, dĭtum (3),
1. iemd of iets ergens brengen, zetten, leggen enz., epistolas in fasciculum, Cic., album in vestimentum, wit maken, Liv., fig. alci calcar of calcaria, de sporen geven, aansporen, Hor., Plin. ep., alci comitem, toevoegen, Verg., vand. alci additus, iemd tot onheil, als vervolger toegevoegd, iemd rusteloos vervolgend. Verg. | overdr., geven, inboezemen, alci animum, moed, Cic.
2. (vermeerderend) ergens bijdoen, ergens aan toevoegen, en zo = vermeerderen, addere gradum (= gradum gradui), zijn schreden verdubbelen, verhaasten, Liv., addere in spatia (= spatia in spatia) omloop na omloop volbrengen. Verg.; optellen. | overdr., paucos dies ad etc., Cic., addito tempore, mettertijd, Tac.; operi noctem, ook de nacht aan het werk besteden, Verg.; ergens bij voegen = verder nog zeggen of = ergens bij bedenken, in aanmerking nemen, adde (of adde huc), Cic.