(1) staatk.: het min of meer regelmatig afwezig zijn van leden van openb. lichamen, soms uit protest of obstructie;
(2) soc., econ.: afwezigheid van de grootgrondbezitter van zijn land (in Fr. sedert Lodewijk XIV, toen de adel meestal in hofdienst trad). Men spreekt ook van A. als uitvloeisel van modern-kapitalistisch stelsel: grootbedrijf in vorm van N.V., filialenstelsel, leiden tot A.; hier rijzen fiscale problemen (dubb. belasting). Ook: toenemende scheiding van bezit en leiding; de veelal naamloze bezitter laat productie meest aan deskundigen (managers) over.
(3) In Engeland, vooral bij de mijnen: het ongeoorloofd vacantienemen v. d. arb.