HET OUDE OOSTEN: PREHISTORIE EN PROTOHISTORIE: NEOLITHICUM
(Vijfde en vierde millennium v. Chr.)
Het dagen van een nieuwe tijd kondigt zich aan in het zogenaamde voor-keramische neolithicum. Blijkens de vondsten van Jericho, ’de verreweg oudste stad van de wereld’ (Kathleen Kenyon), waren in deze periode bouwkunst en beeldhouwkunst reeds verbazingwekkend ver ontwikkeld. De mettertijd zwaar versterkte nederzetting is ontstaan in de nabijheid van een belangrijke voorde in de Jordaan bij een bron, die voldoende water leverde voor de aanleg van beplantingen. De gebouwen, van met de hand vervaardigde kleitegels, vertonen aanvankelijk nagenoeg een kogelvorm (waarschijnlijk als nabootsing van de nóg oudere nomadententen); de sterke tichelmuur van deze ronde bouwsels is in staat een door een zuil ondersteunde verdieping te dragen, waaroverheen zich een dak welft in de vorm van een bijenkorf, zoals een bij de opgravingen gevonden model aantoont.
Uit deze ronde bouwsels kan worden opgemaakt, dat het oorspronkelijke idee van een holruimte nog voortleefde; ze werden echter spoedig verdrongen door ruime, rechthoekige huizen met een brede ingang. Hun vloeren en wanden zijn overtrokken met een fijn, maar zeer hard, glanzend stucwerk; de tegelbemuring vertoont visgraatpatronen, die door de vormende hand met de duimnagel zijn ingekrast; ze bevorderen de hechting aan de mortellagen. Men mag bij deze ornamentiek ook aan een bepaalde symboliek denken, afkomstig uit een antiek vissers-wereldbeeld, dat het water zag als de dragende oerlaag onder het land. In de oud-oosterse mythen-overlevering en in de beeldende kunst heeft het lang voortgeleefd.
Voor het artistieke vermogen van de scheppende mens van de
nieuwe tijd spreken in Jericho de schedelvondsten. Met buitengewone kunstvaardigheid zijn de individuele trekken van het gelaat in gips nagevormd, zodat alle karakteristieke bijzonderheden van het gezicht bijna levend behouden zijn. De ogen zijn aangeduid met twee halve schelpen, waarvan de middengroef de smalle pupil zo levensecht weergeeft, dat men aan de mythische ’ogen des levens’ denkt, of aan een voorstelling van het hiernamaals, die verbonden is met het wereldbeeld van aarde en oerzee. Slechts een onwrikbaar geloof aan het individuele voortleven na de dood kan deze portretkoppen hebben geschapen. Ze worden als de oudste ter wereld beschouwd, althans de oudste tot dusver bekend.
Uit het levensecht aandoende schelpenoog spreekt de oude artistieke drang naar de natuurlijke vorm. Het beheerst eveneens het gelaat van een mannesculptuur, die uit leemgips is gevormd over een dun skelet uit oeverriet; om het hoofd tegenover het lichaam sterk te doen uitkomen is het bijna levensgroot geboetseerd en zorgvuldig met kleurstrepen beschilderd, die haren en baard aanduiden. Het beeld behoort tot een groep van man, vrouw en kind, die zeer waarschijnlijk een goddelijke drieëenheid uit de oude tempel van Jericho voorstelt; rondom het rechthoekige gebouw van twee vertrekken met een zuilenrij van zes houten palen bevonden zich talrijke kleifiguren van huisdieren en levengevende symbolen, die nieuwe vormen hebben aangenomen, maar waarin toch onmiskenbaar een oude kunstopvatting voortleeft. Naast menselijke ledematen in de natuurlijke vorm zijn slordig gemodelleerde neergelegd, wijgeschenken aan de levenschenkende godheid.
De nieuwere ideeën uit de jongere steentijd zijn tot in het lraanse gebied waar te nemen, maar ook het artistieke erfdeel uit het verleden doet zich daar gelden. Zoals de situatie in Sialk I leert, (Sialk is een vindplaats met verscheidene lagen -1, II, III, enz. op de hoogvlakte van Iran), bestonden de nederzettingen aanvankelijk uit ronde bijenkorfachtige rieten hutten; in Sialk II werden ze opgevolgd door bouwsels uit kleitegels met roodgemeniede binnenmuren; in beide gevallen zijn de gestorvenen, met oker bestrooid, onder-de vloer bijgezet. Er bestaan dus vele parallellen met de oudste nederzettingen bij Jericho. Hetzelfde geldt voor beeldsnijwerken, die het uiteinde vormen van messenheften. De koppen van gazelle en haas aan het heftuiteinde hebben naturalistische vormen, evenals een fijn afgewerkte manneplastiek.
door Prof. Dr. J. Wiesner.