DE MIDDEN-BYZANTIJNSE KUNST:
DE MONUMENTALE MOZAÏKSCHILDERKUNST: STIJL EN VORMPROBLEMEN
Wanneer men de drie mozaïekcycli op hun stijl beziet blijken de volgende verschillen: Het meest hiëratisch zijn de voorstellingen in Hosios Lukas. Er is nog geen figurencompositie als naar vorm gesloten eenheid, liever worden de figuren naast elkaar geplaatst. (Doop van Chris¬tus, Voorstelling in de tempel, Voetwassing en het tafereel met de Ongelovige Thomas). De figuren tenderen meer naar frontaal hiëratisme dan naar geslotenheid van de compositie. In de plooienbehandeling, de voorstelling van de hoofden, de stand- motieven, de lichaamsverhoudingen is een zekere provinciale grofheid onmiskenbaar; blijkbaar zijn de verworvenheden van de gesublimeerde hofstijl in Constantinopel nog niet tot de provincie doorgedrongen.
Een andere stijl vertonen de mozaïeken van de Nea Moni. De figuren hebben zich voor een deel vrijgemaakt uit de hiëratische ban; ze zijn veel meer bewogen voorgesteld, zonder antikwiseren- de neigingen. De gewaden vertonen meer vouwen en plooien; bij goddelijke figuren zijn ze met gouddraad doorwerkt (Christus in de Anastasis). Stilistisch zijn de mozaïeken van de Nea Moni op Chios ten nauwste verwant aan de narthexmozaïeken (evangelisten) van de Koimesiskerk in Nicea, die hoogstwaarschijnlijk tussen 1059 en 1067 zijn ontstaan.
Tot een echte Byzantijnse klassicerende stijl verheffen zich de mozaïeken van het Katholikon in Daphni. Hier komt de midden- Byzantijnse kunst boven het hiëratisme uit. De figuren hebben een sterke plastische werking (Kruisiging), de bewegingen zijn vrij en soeverein (Intocht in Jeruzalem), de plooien vlijen zich tegen het lichaam aan en geven de beweging van het lichaam duidelijk weer. De frontaliteit, die in de composities van Hosios Lukas gedwongen aandeed, is hier opgegeven; de figuren bewe¬gen zich vrij van rechts naar links, zonder enige hiëratische for- cering (vergelijk de Anastasis in Hosios Lukas en in Daphni). Antikwiserend is ook het effect van het naakte lichaam, zoals bijvoorbeeld in de Kruisiging. Nieuw is de tendens de figuren te verbinden tot een gesloten groep, zoals in de Geboorte van Maria. De klassicerende stijl van de hoofdstad geeft aan de voorstellingencyclus van Daphni een voornaam gecultiveerd karakter. Deze stijl, die men de Macedonische of Komnenische renaissance pleegt te noemen, vindt ongetwijfeld in Daphni zijn neerslag.
Enkele midden-Byzantijnse mozaïekschilderingen, en wel in de Panagia Angeloktistos in Kiti (Cyprus), in de Koimesiskerk in Nicea en in de Sophiakerk in Saloniki, geven veranderingen te zien binnen het kader van de voorstellingen van Maria in de midden-Byzantijnse mozaïekschilderkunst. De ’Madonna’s’ van de apsiden worden óf tronend voorgesteld (Saloniki, Hosios Lukas) óf staande (Nicea, Nea Moni, Panagia Angeloktistos in Kiti, Kiev, Sophiakerk, Nea van Basilius I, Kathedraal in Gelati in Georgië, 1130). De tronende Moeder Gods is een navolging van de zesde-eeuwse schilderkunst (Ravenna, S. Apollinare Nuove; Parenzo, Mariakerk). Van de staande Madonna als apsisvoorstelling levert de voor-ikonoklastische mo¬zaïekschilderkunst nauwelijks een voorbeeld op. In de midden- Byzantijnse schilderkunst evenwel komen beide soorten voorstellingen voor. Tussen de midden-Byzantijnse Madonna’s en de oudchristelijke is er in de regel dit onderscheidt, dat zich in de naaste omgeving van de midden-Byzantijnse geen begeleidende figuren bevinden, als aartsengelen of bouwheren.
De midden- Byzantijnse Madonna’s steken af tegen de oneindigheid van de gouden achtergrond van de conchae; de voorstelling maakt aanspraak op de bovenaardse sfeer van de hoogste hemelse hiërarchie voor zich alleen. De engelen bevinden zich meestal in de bogen van de apsis - anders dan in de oudchristelijke schilder¬kunst zijn ze voorgesteld in de rijkste hofgewaden met insignia van wereldlijke macht. Vaak zijn ze geplaatst naast de lege apocalyptische troon (Nicea). Een uitzondering vormt de Maria in de Panagia Angeloktistos in Kiti op Cyprus: hier is een staande Madonna voorgesteld tussen twee engelen; de engelen bieden de Madonna twee wereldbollen aan, maar ze zijn niet in hofgewaden gekleed. De staande Madonna’s worden met Kind voorgesteld (als in Nicea en in de Panagia Angeloktistos) of zonder Kind, met opgeheven handen: als Orantes (Nea Moni op Chios; Sophiakerk, Kiev). Het schijnt, dat dit type bepaald is door de hoofdstedelijke schil¬derkunst.
Een verrijking van de overblijfselen der mozaïekschilderkunst, die in de hoofdstad slechts schaars voorhanden zijn, vormen de nieuw ontdekte mozaïeken in de Hagia Sophia, namelijk een voorstelling van de Moeder Gods tussen Constantijn de Grote en Justinianus in de zuidelijke voorhal, twee keizerbeeltenissen in de zuidelijke galerij en een fragment van een deësis, met Maria en Johannes de Doper. Het huldigingstafereel met Constantijn en Justinianus zou nog uit de tiende eeuw kunnen stammen, te oordelen naar de plastische uitwerking van de gezichten en het kleurige illusionisme. De beide keizervoorstellingen geven het typisch Byzantijnse hiëratische keizerportret; het brengt tot uitdrukking het theocra¬tische principe dat de heerschappij door God is overgedragen aan de plaatsvervanger Gods op aarde, d.w.z. de keizer.
In de oudste van de beide keizerbeeltenissen is Christus tussen Constantijn IX Monomachos (1042-1056) en zijn gemalin Zoë voorgesteld. De drie hoofden zijn later toegevoegd, want keizer Constantijn IX had oorspronkelijk een andere kop, identiek met die van zijn voorganger. De modellering van de gezichten (vooral dat van de keizerin) is nog opvallend plastisch, het strenge fron¬tale hiëratisme wordt verzacht doordat de beide figuren zich keren naar de tronende Christus. Van een stilistische verandering geeft de tweede keizerbeeltenis blijk, die keizer Johannes II Komnenos en zijn gemalin Irene voorstelt aan weerszijden van de Moeder Gods met Kind. Deze keizerbeeltenis wordt gedateerd op het jaar 1118. Opvallend is het grote verschil in de manier van voorstellen en in de stijl.
Het strenge frontale hiëratisme is versterkt. De beide keizerlijke personen wenden zich niet naar Maria. Ze blijven veel strenger frontaal en geïsoleerd dan de figuren van de vroegere keizerbeel- tenissen. De gezichtsuitdrukking van de keizer en van de keizerin is veel individueler en portretmatiger. Niettemin zijn de verhe¬venheid en ongenaakbaarheid sprekend. Veel sterker is ook het vlakmatige geaccentueerd; de kleur speelt een grotere rol, niet alleen in de keizerlijke gewaden maar ook in de modellering van het gezicht der keizerin. Daarentegen wijst de stijl van de deësis eerder op de dertiende dan op de veertiende eeuw. De expressieve kop van Johannes de Doper en de fijne kleurschakeringen van blauwachtig-groene overgangen kunnen aanwijzingen zijn voor deze datering.
door Prof. Dr. W. Sas-Zaloziecky.