Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

middensteentijd - mesolithicum - Europa

betekenis & definitie

DE PREHISTORIE VAN EUROPA: DE MIDDENSTEENTIJD

De naam ’middensteentijd’ (mesolithicum) is een noodoplossing; in dit begrip perst men alles samen, wat niet meer in de oude steentijd (palaeolithicum) en nog niet in de jonge steentijd (neolithicum) kan worden ondergebracht. De eerste blijken van cultuurleven lopen sterk uiteen, evenals trouwens de levensvormen in de afzonderlijke stijlkringen van de middensteentijd; voor wat de kunst betreft zijn ze zelfs onvergelijkbaar. De mensen volgden de naar het noorden terugwijkende gletsjers in twee stromen: van het zuidwesten uit langs de zeekust en vanuit het zuidoosten. Als erfenis van de oosteuropese kunst brachten ze de voorliefde mee voor het ornament; gereedschappen van het hertshoorn van het noordelijke mesolithicum hebben soms eenvoudige geometrische versieringspatronen. Verder is deze fase in het noorden absoluut kunstloos. Het armoedige vissersleven aan de toenmalige zeekusten kon geen voedingsbodem zijn voor artistieke creativiteit. Ook de keramiek, die voor het eerst in deze omgeving opduikt, is geen cultuurvondst van het Noorden; in zuidelijker streken moet ze reeds vroeger zijn voorgekomen.

Een scherpe tegenstelling tot dit noordelijke beeld vormen de landen, waar in de oude steentijd de kunst zich het hoogst ontwikkelde. Het kunstleven heeft zich, wat zijn centrum betreft, naar Oost-Spanje verplaatst en ook stijlhistorisch sluit het niet aan bij het franco-cantabrische stijlgebied. Uitsluitend schilderingen komen voor; ze missen de meerkleurigheid van de afbeeldingen uit de oude steentijd en ze bevinden zich niet in donkere grotten, maar op halfopen plaatsen, onder overstekende rotsen. De mens, die in de oude steentijd uitzondering was, speelt in de middensteentijd de hoofdrol; wanneer een dier wordt voorgesteld is het in de een of andere betrekking tot de mens. De figuren uit de oude steentijd gaven het dier staand of liggend, maar altijd in rust; slechts een enkele maal zag men beweging, maar dan nog eerder aangeduid dan uitgevoerd. Op de oostspaanse rotstekeningen komt zo goed als nooit een in rust verkerende figuur voor; mens en dier zijn in driftige beweging en de weergave van het snelle lopen wordt soms tot in het groteske overdreven.

In de oude steentijd domineerde de afzonderlijke figuur. Op de oostspaanse schilderingen komt slechts zelden een op zichzelf staand motief voor; de figuren zijn bijna altijd tot grote of kleine composities samengevat. De bekendste daarvan is de zogenaamde ’Vrouwendans van Cogul’. Acht vrouwen, twee aan twee in gelijke kleding en houding, bewegen zich met plechtige danspassen rondom een naakt mannetje - ongetwijfeld de weergave van een manbaarheidsfeest. Cultuurhistorisch van belang is de vrouwelijke kleding, een tot op de voet vallend gewaad. De mannen (op andere composities) dragen een broek tot op de knieën. De differentiatie tussen de mannelijke en de vrouwelijke kleding was dus reeds in die tijd algemeen en is het sindsdien gebleven.

Volkomen afwijkend is ook de stijl van deze kunst. De oude steentijd kent alleen het naturalisme, dat zich volgens onveranderlijke wetten oplost tot symbool. De oostspaanse voorstellingen worden gekenmerkt door een al te sterke nadruk op de drager van de beweging; de armen van de boogschutters en de

dijen van de lopers zijn van ware spierbergen voorzien in opzettelijke tegenstelling tot de lichaamsdelen, die aan de beweging niet meewerken. Het is een stijl in de geest van het expressionisme, terwijl de dierschilderingen van de oude steentijd als impressionistisch mogen worden aangeduid.

door Prof. Dr. Fr. Behn.

< >