heet in Europa buiten Frankrijk rococo (zie aldaar). Wat betreft de bouwkunde onderscheidt deze stijl zich door: meer aandacht voor particuliere huizen (hotels genoemd).
De stede- en bruggebouw wordt technisch verbeterd. In in- en exterieur zijn gebogen lijnen, asymmetrisch, sterk uitspringende reliëf versieringen en bolle panelen kenmerkend, van buiten blijven de gebouwen eenvoudig. Geliefd zijn in deze tijd de chinoiserieën. Kenmerkende interieurversieringen zijn o.a. onregelmatige accolades, gevleugelde cartouches, gewoonlijk met bloemen, vogels, gebladerte, palmtakomlijstingen en allegorieën. Karakteristieke kleuren zijn pasteltinten als grijs, lila, roze, geel, wit en lichtgroen. De meubels kenmerken zich door het ontbreken van verbindingen tussen de poten, lage en holle rugleuningen, op de hoeken van de poten espagnolettes (vrouwenfiguren). Het Sèvresporselein beleeft in deze periode een bloeitijd. Zie ook Lodewijk XV.