Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Iran – Elamitische tijd – Elam - kunst

betekenis & definitie

DE KUNST VAN IRAN IN DE ELAMITISCHE TIJD

In de loop van het tweede millennium vóór Christus krijgt het Iraanse randgebied van Mesopotamië hoe langer hoe meer betekenis. Speciaal in de verbreiding van de beschilderde keramiek tekent zich dit af. Op bepaalde plaatsen is er een continuïteit waar te nemen, die tot op de oudste historie terug gaat; vooral in Tepe Giyan (West-Iran) is de opeenvolging van de lagen duidelijk waar te nemen. Naast nieuwe vormen als driepootvaten, die op ver-reikende betrekkingen wijzen, komen de oeroude motieven voor van de dierenstijl. In de beschilderde keramiek en wellicht ook in de Iraanse textielkunst zijn die diermotieven bewaard gebleven als tekens voor bepaalde wereldbeeldgedachten. In de aloude metopenversiering duiken ook weer donkere diersilhouetten op, zoals de beschilderde vaten uit Tepe-Giyan II die laten zien (naast het zogenaamde ’Chabur’-aardewerk gevonden). Uit de versmelting van de Horitische keramiek met het Iraanse beschilderde aardewerk ontstaat de aardewerkbeschildering van Giyan I; tegen het einde van het tweede millennium vóór Christus komt daar nog een grijze of zwarte keramiek bij. De laatste is reeds in het derde millennium vóór Christus te constateren voor het noordiraanse Tepe Hissar en andere plaatsen; ze komt nu voor tegelijk met de traditionele silhouettenkeramiek van Iran en de eerste blijken van ijzerverwerking en dan speciaal op bepaalde plaatsen in Iran, o.a. Giyan, Khurvin (50 km ten westen van Teheran) en Sialk (laag A/B). Vooral de vondsten uit de graven van Sialk A en B met hun nauwe betrekkingen tot de vormenwereld van de zogenaamde Luristan-bronzen, registreren het begin van een nieuw tijdperk in de oudoosterse kunst, dat zich in de Iraanse periode zal verwezenlijken.

Een belangrijke factor in de komende ontwikkeling van de Iraanse kunst is de streek Elam; de hoofdstad daarvan, Susa, komt in de loop van het tweede millennium tot hoge bloei. Sinds de tijd van Naramsin hebben er Mesopotamische invloeden gewerkt in het Elamitische gebied; welk een kracht ze konden ontwikkelen blijkt uit de Elamitische invallen op Sumerisch-Babylonisch terrein. Evenals het naburige bergvolk der Kassieten geven de Elamieten blijk van oorspronkelijkheid in de vormgeving en dat ondanks de sterke Babylonische beïnvloeding in de Hammurabi-periode. Vaak manifesteert zich in de terugkeer van archaïsche vormen de kracht van de erfenis uit de vroege historie. Religieus is men daaraan nog steeds gebonden, want de aloude inheemse godheden worden naast de semitische góden van het Tweestromenland vereerd. Zo treedt naast de oude hoofdgod van Susa, Sjusinak, de Babylonische Sjamasj op. Op zichzelf staan ook de vormen van het spijkerschrift en die van de glyptiek, waarvan de voorstellingen aansluiten bij de Babylonische zegelbeelden uit de Hammurabi-tijd. De ziggurat-architectuur van Mesopotamië is nagebootst in de tempeltoren van Tsjoga Zambil, ten zuiden van Susa. Daarnaast heeft echter ook op talrijke plaatsen een eigen Elamitische tempelarchitectuur bestaan; voor het herstel daarvan heeft vooral Sjutruk-Nakhunte zich ingespannen; de inscripties van deze machtige heerser, in de Elamitische taal, maken zelfs gewag van pogingen om de namen van de oud-Elamitische bouwheren uit te vorsen. Sjutruk-Nakhunte was de Elamitische vorst, die de Naramsin-stele, het Hammurabi-gedenkteken en Babylonisch-Kassitische grensstenen naar Susa heeft laten overbrengen om ze, evenals andere Babylonische beelden, te laten voorzien van wij-inscripties ter ere van de god Insjusjinak.

Bij dit opzettelijk teruggrijpen op eigen overleveringen passen typisch-Elamitische vormen, zoals bijvoorbeeld het prachtige bronzen beeld van koningin Napirasu, de gemalin van de Elamitische heerser Untasj-Gal, die zich ’koning van Ansjan en Susa’ noemt; deze titel wordt later overgenomen door de Achaemenieden-dynastie.

De massieve brons plastiek van koningin Napirasu, 1,29 m. hoog, lijkt een pendant van het Akkadische Manisjtusu-beeld. Tegenover de typisch-Akkadische bewegingsuitbeelding komt de statische zwaarte te staan, die reeds een Elamitisch kenmerk was gebleken bij de nabootsingen van het Naramsin-reliëf in de rotswandbeelden van koning Annubanini. Ook de Napirasu-sculptuur vertoont deze karakteristieke neiging in de statische houding, de gedrongen vormgeving en de volumineuze ronding; de Akkadische stijl kent haar niet.

Het Elamitische Susa wordt het middelpunt van een kunstmilieu dat lang van betekenis zal blijven; de rijkdom van zijn tempelarchitectuur en van zijn sacrale sculptuur wordt geroemd door het overwinningsbericht van Assurbanipal na de verwoesting en plundering van Susa door het Assyrische leger in het jaar 640 v. Chr. Eveneens worden vermeld de gedenktekenen, die bij de Elamitische aanvallen op Mesopotamië veroverd waren; stammend uit de Sumerische, Akkadische en Babylonische tijd hadden ze Susa en andere Elamitische steden tot musea gemaakt van de oudoosterse kunst uit het derde en tweede millennium vóór Christus. De gedenktekenen uit de verschillende perioden, waarvan in Mesopotamië zelf al lang geen spoor meer te vinden was, hebben in Elam tot in de zevende eeuw vóór Christus naast elkaar gestaan. Vandaar de vele archaïsche trekken in de Elamitische kunst van de beide laatste millennia v. Chr. Assurbanipals opsomming van zijn Elamitische buit is een indrukwekkend getuigenis voor de rijkdom van de Elamitische kunst. Niet alles is naar Assur versleept, zoals deontdekking van de overwinningsstele van Naramsin, het beeld van Manisjtusu en het Hammurabi-gedenkteken bewijzen.

door Prof. Dr. J. Wiesner.

< >