Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Indonesië – Zuidoost Azie - dodencultus

betekenis & definitie

INDONESIË EN ZUID-OOST-AZIE: DODENCULTUS EN KUNST

Op Sumatra is de zieleboot de bekroning van alle heiligdommen en van de stamhoofdhuizen. Ook hier wordt boot gelijkgesteld met slang en de koningsprauw (slanke zeilboot met gebogen boeg en achtersteven) had aan de boeg een slangekop. De zieleboot op de dakvorst van gebouwen is meestal zo gestileerd, dat ze niet de afbeelding is van een schip, maar een schipsymbool. Een Batakstamhoofd werd altijd in een schip op wielen naar een feest gebracht, samen met zijn vrouw. Het paard was niet alleen een waardevol bezit, maar voor de eigenaar ook een waardigheidsembleem; evenals in Griekenland en op Ierland was op Sumatra de vergelijking van het paard met een brandingsgolf algemeen gebruikelijk. Zuidoost-Azië, de Zuidzee-eilanden en vooral Indonesië bezitten een unieke en magnifieke houtbouwkunst, die haar uitstralingen heeft tot in de archaïsche culturen van China

en Japan. In Oost-Indonesië, waar de traditie nog voortleeft, krijgen we inzicht in de symboolkracht van deze kunst. Op het Molukkeneiland Tanimbar noemt de dorpsgemeenschap zich scheeps(prauw)bemanning en iedere gemeenschap heeft de beschikking over een feestprauw.

Voor de Indonesische en Melanesische architectuur is karakteristiek een inzinking in het midden van het dak van het huis; die inzinking moet de lijn van het schip weergeven en de hoge uiteinden van de dakvorst worden uitdrukkelijk als boeg en achtersteven van het schip aangeduid; ze zijn ook naar de zee georiënteerd. Deze beide geveluiteinden dragen als versieringen de runderhorens, die altijd en overal worden aangebracht, te vergelijken met de stierschedel, met guirlanden versierd, van de Griekse cultus. De buffel, karbouw, is immers het belangrijkste offerdier. De megalitische vergaderplaats, die door stenen is omgeven, heeft de vorm van een schip en de dorpsbewoners nemen daarop dezelfde plaatsen in als op de dorpsbark.Op het dorpsschip bevindt zich een tentdak (cabine) voor het stamhoofd (kapitein) en verder zijn er twee masten, die vaandels dragen in de vorm van vissen, draken en vogels.

De doden worden bijgezet in een bark, die op palen rust; ook de geestenhuisjes hebben de bootvorm. Op de Soela-eilanden laat men de boot met het lijk in de aarde zakken; op het eiland Babar bevindt zich een graf gedekt door een stenen boot. De doodkisten van uitgeholde boomstammen heten op Roti boten. Op de Aloreilanden wordt boven het graf een steenhoop opgeworpen. Ook bij de Zuid-Toradja’s in het binnenland (!) van Celebes noemt de dorpsgemeenschap zich ’scheepsbemanning’ en de doodkisten van de Daiaks van Borneo hebben de scheepsvorm; op de Philippijnen is de dorpsgemeenschap een scheepsbemanning.

Op Sumatra was de Hindoekolonisatie ingrijpend; ze heeft de bewoners sterk beïnvloed. De Menangkabau-Maleiers vormen het voornaamste element in de Islamisering van Indonesië; niettemin geeft Sumatra de sterkste megalitische invloeden te zien. In het gebergte van het binnenland was het heilige Tobameer een hoofdcentrum van de megalieten-cultuur en het eiland Samosir in het meer doet aan rijkdom van monumenta niet onder voor Nias. Op Samosir is, gedeeltelijk als ruïne, een nederzetting bewaard gebleven. Ze is omgeven door vestingmuren eain tweeën

gedeeld; aan de ene kapt op een terras bevinden zich de woonhuizen, op het andere terras staan de rijstschuren.

Als dolmens staan fraai versierde gebeeldhouwde stenen rijstvijzels op vier of vijf dragers; daarvoor bevinden zich platen op dragers. Rondom de plaats voor de raadszetels staat een kring van dergelijke kleine dolmens. Op een dolmen in Limbong wordt het jaarlijkse offer gebracht voor het rijstveld. De rijstgeest, de rijstziel, speelt een grote rol in de landbouw-religie van alle Indonesiërs, ook als ze Mohammedaan zijn geworden. In deze ceremonieën is veel dat herinnert aan de oogstceremonieën van de Berbers van Noord-Afrika en aan de magische rol van de laatste garf.

De stamhoofden van de heidense Bataks van Sumatra worden bijgezet in grote stenen sarcofagen, als het vlees is afgevallen. De steen voor een dergelijke sarcofaag uit één stuk wordt eerst met ceremonieel gezocht en dan na ruwe bewerking onder allerlei gecompliceerde handelingen door de dorpsgemeenschap naar het dorp gesleept. Een door de dodengeest bezeten vrouw zit bij het transport op de steen, wat het gewicht heet te verminderen. In het dorp wordt de steen dan afgewerkt. Verscheidene deskundigen hebben, onafhankelijk van elkaar, deze sarcofaag met een sfinx vergeleken, omdat de voorzijde (het voorstuk) een caricaturaal menselijk gezicht vertoont, waaronder een liggend voorlichaam met klauwen te zien is. Van de gezichten op het voorstuk van de sarcofaag hebben er vele hoornen; ze worden verklaard als buffelhorens, maar ook als gereduceerd voorgestelde hertegeweien. Een aantal van die gezichten wordt ook als tijgers aan-

geduid. Doorgaans zijn het mengwezens. Vaak is aan de andere lange zijde van de sarcofaag niet de vorm van de achterkant van het wezen gegeven, maar die van een zelfstandig wezen, bijvoorbeeld van een vrouw.

De fraaiste sarcofaag schijnt te staan in Parsinguran; de rugzijde stelt voor een zittende vrouw met een schotel op het hoofd. De kop aan de voorzijde heeft een geresigneerde onderzoekende glimlach; onder dit gezicht bevindt zich een mannefiguur. In een sarcofaag van Zuid-Samosir lagen de schedels - het zijn altijd

schedels, die in de sarcofagen worden bewaard - op een schotel uit Chinees Celadonporselein en ze waren bedekt met een tweede gelijksoortige schotel. Het eeuwenoude Chinese Celadonporselein had ook op andere eilanden een voorname functie, bijvoorbeeld als ruilmiddel, bruidsschat enz. Een andere sarcofaag uit die buurt vertoonde aan de rugkant een mannefiguur met een hoed en kop en hoed waren beide hol. Blijkbaar had de uitholling eens magische substanties bevat.

Bij de dodenfeesten op Sumatra speelt een grote rol een spookachtige ledepop als incorporatie van de dode: Sigalé-galé. De kop, althans het gezicht, is volledig uitgesneden, met beweeglijke delen. Door een spons die achter de ogen is gestoken kan Sigalégalé zelfs huilen. De beweeglijke handen zijn ook weer volledig

uitgesneden; de armen hebben gewrichten bij de schouders en de ellebogen; het lichaam rust op wieltjes. Bekleed met de fraaiste gewaden, die de lichaamsconstructie bedekken, danst Sigalé-galé in de maneschijn en ook op Europese toeschouwers maken deze ceremonie en deze figuur een griezelige indruk.

Aan de zand-en-aarde-beelden van de Californiërs en Australiërs herinneren de magische figuren, die met geel, wit en zwart meel op de vloer worden geschilderd. De houten pijler kan in de plaats komen van de stenen pijler; dit geldt voor heel Indonesië en voor de gehele megalieten-cultuur. Af en toe duiken werkstukken op

van fraai houtsnijwerk. Maar de nieuwe tijd volstaat met zielehuisjes zonder architectonische waarde.

Een nog altijd belangrijk houtsnijwerk-specimen is de zogenaamde ’Toverstaf’ van de Bataks van Sumatra. Hij is uit hard hout gesneden, met bovenaan een helm op een mensekop. In een uitholling van de kop bevinden zich tovermiddelen; om de kop heen lopen rode, witte en zwarte draden en er bovenop is een pluim vastgezet van mense- of paardeharen en veren; daaronder komen andere figuren, meestal zeven, maar er is altijd een slang bij en een buffel. Aan de stok wordt geofferd, vermoedelijk aan iedere figuur die er op voorkomt afzonderlijk. De stok heeft een functie bij de regen- of oorlogsmagie en ook worden hem vragen gesteld, als aan een orakel. Wij weten niet of de zogenaamde paddestoelstenen aan de Malabarkust destijds ook danspodia voor stamhoofdvrouwen zijn geweest. De parallellen van de megalietenarchitectuur en megalietensculptuur vertonen in hun verbreiding vaak grote onverklaarbare leemten, maar waar de traditie nog voortleeft zien we weer

duidelijk dat er een cultisch verband bestaat.

Op Midden-Celebes, waar de oude stammen nog in hun oorspronkelijke cultuur wonen en de megalieten-cultuur nog levend is, zijn stenen ’lijkkisten’ heel gewoon, maar we vermoeden dat hierin schedels en skeletresten werden bewaard; voor de West-Toradja’s staat het vast, dat de doden in hurkhouding in stenen urnen werden bijgezet of worden bijgezet. Dat is stellig hetzelfde gebruik als de bijzetting der doden in grote Chinese kruiken. Op Flores wordt aan het hoofdeinde van het graf een steen als offeraltaar gelegd, terwijl een rechtop staande steen de zielezetel voorstelt. De oudste van de stam en zijn vrouw worden bijgezet aan de voorkant van de terrassenmuur, die het fundament vormt van het huis, en daarboven wordt een menhir geplaatst; andere dorpsgenoten worden bijgezet onder dolmens. Overigens geldt de tweedeling der sexen: ter ere van mannelijke voorouders menhirs, ter ere van vrouwelijke dolmens. Op het eiland Soemba komen in plaats van de Chinese kruiken van Noord-Borneo en van de stenen urnen van andere eilanden urnen voor van gebakken aardewerk; elders zijn er stenen kisten met bijbehorende menhirs

voor de doden. Ook op Sumatra komen dergelijke stenen kisten uit platen voor en af en toe bevinden zich daarin zelfs bronzen voorwerpen.

Het is vanzelfsprekend, dat in de plaats van een menhir, een stenen pijler, altijd en overal een houten pijler kan komen; in de westerse voorhistorische megalietencultuur is het meeste houtmateriaal doorgaans verdwenen. De Dajaks van Borneo besnijden dergelijke zielepijlers rijk met dierfiguren. Op Malakka en Aurduri hebben de pijlers een gebogen bovendeel; aan de zuidgrens van de Chinese provincie Yunnan komen dergelijke gebogen pijlers voor van hout. De ornamentering van de stenen pijlers vertoont bloemenranken. Ook de kant van Melanesië uit zijn bloemenranken te vinden. Het Westen heeft ze op de Atlantische kusten, op Malta en in verfijnde vorm op Kreta.

De belichaming van de voorouderziel in een masker komt uiteraard eveneens voor. Op Celebes wordt van iedere dode een maskerbeeld gesneden met een handgreep er aan. Als het vlees is afgevallen wordt van de beenderen een bundel gemaakt; de schedel komt er boven en vóór de schedel wordt het masker bevestigd. Dit herinnert wel zeer sterk aan de mummiebundels van Peru. De Kayan op Borneo snijden grote maskers, wit, rood en zwart beschilderd, en met bonte veren versierd. Daarbij behoren lange maskerkleren met veren. Ze vervaardigen ook een varkensmasker voor de symbolische voorstelling van een varkensjacht. Voor hun landbouwreligie hebben de Kayan staven voor het vangen van de ziel van de rijst.

Op Timor worden uit hout voorouderfiguren gesneden. Bovendien is er op het eiland rijkelijk houtsnijwerk in de huizen, vooral aan de deuren, alles met de typische megalietenornamentatie, overwegend lopende meanders en dergelijke. De houtsnijder gebruikt kleine modellen als voorbeeld. Ook vijzels, kisten, zwaardgevesten en zwaardscheden worden op Timor fraai gesneden. Belangrijk ceremonieel gerei vormen de trommen, de stamhoofdtrommen nog meer dan de danstrommen. In de sfeer van de megalieten-cultuur en van de archaïsche culturen zijn de trommen voor de heerser een investituur-embleem. In de plaats van de houten trom komt nogal eens de bronzen gong. Het heet dat de gong altijd uit China afkomstig is.

door Prof. Dr. D. J. Wolfel.

< >