Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Holland – barok – zeventiende eeuw - bouwkunst

betekenis & definitie

HOLLAND IN DE ZEVENTIENDE EEUW: BOUWKUNST

Hetzelfde fundamentele verschil tussen de beide nabuurlanden komt ook tot uiting binnen de Hollandse bouwkunst, het meest in het oog vallend in de kerkelijke architectuur. In het katholieke Vlaanderen werden sacrale ruimten geschapen, die door type en uitrusting allereerst waren ingesteld op de viering der eucharistie en op een indrukwekkende liturgie; de protestantscalvinistische gemeenten in Holland wilden ruimten voor een eredienst, die de nadruk legde op de prediking. Daarom was de centraliserende aanleg voor het Godshuis om redenen van acoustiek bijzonder geschikt Dit type werd in talrijke kerken van het Hollandse protestantisme ontwikkeld en de mogelijkheden zijn tot het uiterste uitgebuit. Met als uitgangspunt een slechts enigermate centraliserende langhuisvorm (als in de Amsterdamse Zuiderkerk, 1603-1611) ontstonden sinds de twintiger jaren van de zeventiende eeuw en daarna steeds meer geperfectioneerde varianten van de zuivere centraliserende aanleg.

Voorbeelden uit de étappen van de ontwikkeling zijn: de Noorderkerk in Amsterdam (1620-1624), de met een koepel overdekte Marekerk in Leiden (1640); in de zestiger jaren waren de Nieuwe Kerk in Haarlem en de nieuwe Lutherse kerk in Amsterdam ruimtecomposities die door hun effectvolle combinatie van een hoofdruimte met rondom zijruimten dit bouwtype de bekronende afsluiting gaven. Als bouwmeester van Amsterdamse kerken wordt genoemd Hendrik de Keyser. In de decoratieve uitrusting van de interieurs en in de exterieurgeleding ligt de nadruk op de soberheid, die past bij de calvinistische levensstijl. Voor het overige blijft de nawerking te volgen van de late Renaissance in combinatie met de eerste (klassicistische) vroege Barok. Uitgesproken rijp-klassicistisch is in de laatste decennia van de zeventiende eeuw de woonhuisbouwkunst in Holland; er overheerst dus een heel andere stijl dan in de gelijktijdige schilderkunst. Nochtans is die stijl begrijpelijk als in aanmerking wordt genomen de koel rationele natuur van het Hollandse volk; de zuidelijke barokke vormen blijven daaraan vreemd en slechts de klassicistische Barok kon er de passende expressietaal voor wezen. De humanistische scholing, uitgaande van de universiteit van Leiden, bevorderde, dat de ontwikkelden zich tot al het antieke voelden aangetrokken.

Voorbeelden voor een, aan de klassieke Oudheid ontleende, ’moderne’ vroeg-barokke bouwtrant werden geput uit het architectonische oeuvre van Andrea Palladio. Palladio’s werk was de Hollandse architecten, voor zover ze het niet zelf hadden gezien, bekend door de houtsneden van Palladio’s leerboek en de kopergravuren van zijn leerling Scamozzi. Als de voornaamste meester van dit Hollandse ’palladianisme’ wordt beschouwd Jacob van Campen (1595-1657). Reeds in 1625 presenteerde hij met een voornaam woonhuis in Amsterdam de nieuwe stijl en in diezelfde stad begon hij zijn voornaamste bouwwerk, het grote raadhuis (tegenwoordig Koninklijk Paleis). Naast hem werkten zijn leerlingen en werkmeesters Arend van ’s-Gravesande, de bouwer van de Marekerk en de Lakenhal in Leiden, en Pieter Post (1608-1669); diens fraaiste scheppingen zijn het vorstelijk lustslot Huis ten Bosch (bij Den Haag, 1647 en volgende jaren), het Mauritshuis in Den Haag en het stadhuis in Maastricht.

De Hollandse profane gebouwen hebben in de regel in het exterieur de vorm van een rechthoekig blok, slechts zelden een drievleugelvorm in de trant van de Franse adellijke hoven; dit blok wordt aanvankelijk door pilasters verdiepingsgewijze geleed, later wordt de hele bovenpartij in de kolossale orde door pilasters samengevat, boven een eenvoudige beganegrondverdieping bij wijze van sokkel. Het bouwwerk wordt dan bekroond door een klassiek geprofileerd hoofdgestel met middenfronton. Aan het effect werkt mede het contrast tussen donkere baksteenmuren en lichte natuursteengeledingen.

Wat betreft de plattegronden: dikwijls wordt in navolging van Falladio de middenas geaccentueerd. Bijvoorbeeld in het Amsterdamse raadhuis door de burgerzaal in de vorm van een liggende rechthoek, die door het hele bouwmassief heenloopt en met zijn imposante tongewelf, boven de door pilasters gelede twee verdiepingen, tot aan het dak reikt. Twee flankerende binnenhoven maken de lichtinval voor deze ruimte mogelijk; ze is toegankelijk via de voorhal over een dubbele trap. Het Huis ten Bosch heeft in de kern van het gebouw een achthoekige zaal, die door een koepel is overwelfd en die wordt omgeven door nevenruimten. Een dispositie dus, die enigermate te vergelijken is met Palladio’s Villa Rotonda. In het stadhuis van Maastricht vormt de ingangspartij een bordes voor het middenrisaliet met een rechthoekige vestibule, waaruit, weer axiaal geplaatst, de trap opgaat naar de bovenverdieping.

Van de geleding der wandvlakken in particuliere woningen krijgen we een indruk door de binnenhuis-schilderkunst van de contemporaine meesters; wellicht is dit beeld enigszins geïdealiseerd. De derde van de grote Hollandse bouwmeesters is Philip Vingboons (1608-1675); zijn Amsterdamse woonhuizen van de zestiger jaren zijn van een klassicisme, dat verrijkt is door Franse invloeden. Zijn broer Justus bouwde in 1662 een huis voor de Amsterdamse regentenfamilie Trip (het Trippenhuis).

door Prof. Dr. M. Wackernagel.

< >