DE BOUWKUNST DER MIDDELEEUWEN:
DE STAUFISCHE BOUWKUNST IN DUITSLAND: DE PROFANE BOUWKUNST
In de Staufische tijd, de riddertijd, krijgt ook de profane bouw¬kunst een eigen plaats. In vroegere perioden kwamen geen belangrijke wereldlijke bouwwerken tot stand, afgezien van de keizerlijke paltsen. Nu begint de bouw van burchten een grotere rol te spelen. Veel is niet bewaard gebleven; enkele keizerpaltsen in Wimpfen of in Gelnhausen, de burcht van Hendrik de Leeuw, Dankwarderode, in Brunswijk, of de palts in Goslar geven een voorstelling van de kolossale afmetingen van deze bouwwerken. De rijk ontwikkelde detailvormen worden uit de kerkbouw over¬genomen. De betekenis van de dubbele kapel in de paltsen werd reeds besproken. Een essentieel onderscheid tussen de laat- Staufische profane bouwkunst en de kerkbouw ligt in het muurwerk. De profane bouwkunst gebruikt vrijwel altijd steenblokken, waarvan het oppervlak niet glad bewerkt is, maar ruw is gelaten. Datzelfde muurwerk vertonen ook de poorten van de verdedi- gingsmuren der steden. Die stadsmuren ontstaan in deze tijd naar het voorbeeld van de stadsmuur in Constantinopel. Een fraai specimen van poortmetselwerk bieden de beide dertiende-eeuwse poorten van Freiburg im Breisgau, die bewaard zijn gebleven. De verdedigingsarchitectuur van Constantinopel werd door de kruisvaarders naar Europa overgebracht.
Een bijzondere richting van de Staufische architectuur vormt zich in Apulië, in het zuiden van Italië. Hier resideerde de laatste grote Hohenstaufenkeizer, Frederik II. Slechts heel zelden kwam hij in Duitsland; hij woonde vrijwel doorlopend in het zuiden. Het teruggrijpen op antieke vormen past bij zijn imperiale aspiraties. De bouwwerken, die tijdens zijn regering tot stand kwamen, verbinden typen uit het Noorden met antikwiserende details. Zijn machtige monumentale burchten in Beneden-Italië en Sicilië getuigen van het hoge niveau der architectuur uit de laatste Staufentijd.
door Dr. Ernst Adam.