Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

gotiek – beeldhouwkunst - beeldhouwwerk – kathedraal – Parijs - portaal

betekenis & definitie

DE BEELDHOUWKUNST DER MIDDELEEUWEN:

DE SCULPTUUR VAN DE GOTISCHE KATHEDRALEN:

PARIJSE PORTAALSCULPTUUR NA 1200

Nooit eerder was de monumentakaart van de middeleeuwse kunst zo dicht bezet als in de noord-Franse diocesen na 1140. Het aantal nieuwe kerken, dat in enkele decennia werd gebouwd, is ongewoon groot, en alle hadden ze beeldhouwwerk. Veel werd vernield, viel ten offer aan de beeldenstormen van revolutionaire atheïsten, maar niettemin is nog altijd een groot aantal kunstwerken bewaard gebleven. Uit de tweede helft van de twaalfde eeuw bezitten we portalen in Lisieux en Rouaan, in Sens en Chalons-sur-Marne, in Laon en aan de transepten van Chartres, in Mantes, en Saint-Benoït-sur-Loire. In de vroege dertiende eeuw, met de westportalen van de kathedraal Notre-Dame in Parijs, wordt de afstand tot Senlis zo groot, dat de ontwikkeling opnieuw moet worden bezien.

Het werk van de beeldhouwers aan de westfaçade van de Notre- Dame in Parijs moet uiterlijk omstreeks 1210 zijn begonnen. Wat de opbouw van de portalen en de vormentaal van de sculpturen aangaat breekt het atelier van Parijs met de twaalfde-eeuwse traditie. Het vormt de overgang naar de verheven beeldhouw- stijl, die in overeenstemming is met de strenge en gedisciplineerde architectuurvormen van de klassieke kathedraal. Voorzover er aanknopingspunten zijn bij de oudere Franse beeldhouwscholen liggen die niet, zoals vaak is betoogd, bij de ateliers van Chartres uit de tijd omstreeks 1200. De transeptsculpturen van Chartres behoren wat het type van de portalen en de vormentaal van de beelden aangaat tot een traditie, die geworteld is in de late twaalfde eeuw. Omstreeks 1120 is die reeds aan het afsterven. Aan de portaalvoorhallen uit Chartres (zuidzijde) en aan het oxaal uit Chartres (Driekoningen-motief) komen sinds 1225 nieuwe vormen voor, ontleend aan Parijs. De rechtstreekse voorbeelden voor het Parijse atelier zijn de westportalen van de kathedraal van Sens. In Sens zijn de aanknopingspunten te vinden, niet alleen voor de Parijse portalen, maar voor vele der oudste sculpturale werken in Parijs (b.v. de deugden- en ondeugdenreliëfs aan het Laatste Oordeel-portaal). Wat er aan de Notre-Dame in Parijs nieuw is wordt echter ook door Sens niet verklaard.

Het Parijse Maria-kroningsportaal is in opbouw, repertoire en figuren tegengesteld aan dat van Senlis. In Senlis waren er vormen van heftige bewogenheid; in Parijs zien we duidelijke indelingen in velden en figuren van een volmaakte harmonische

verhevenheid, aan al het tijdelijke ontstegen. Geen spoor meer van het ’picturale’ van de dagkantfiguren in Senlis, van de schouwende en zich verwonderende archivoltbeelden, van de ijlende haast der bovendorpelreliëfs. Die behoorden tot een tijd, die men ver achter zich heeft, een periode, die nog dicht bij de ’romaanse’ lag. De houding van de zittende koningen en profeten op de bovendorpel van het Parijse portaal, aan weerszijden van de ark, is rustig, duidelijk en edel. De voorstelling van de ten-hemel- opname van Maria, die de volgende strook van het tympanon tooit, is van een strenge en plechtige symmetrie.

Er wordt hier geen heftige plotselinge beweging meer getolereerd; de vormentaal richt zich op het gedempte, het gematigde. Een nieuwe klassieke schoonheidscanon heeft zich gevormd, die dertig jaren tevoren, in Senlis, nog niet was te voorzien of te voorvoelen. Deze ommekeer is te verklaren door het teruggrijpen op bepaalde voorbeelden van tiende-eeuws midden-Byzantijns ivoorsnijwerk. De confrontatie met de verstarde vormperfectie van de Byzantijnse beeldwerken (vermoedelijk in de omgeving van het hof ontstaan) was juist op dat tijdstip aantrekkelijk voor de Parijse sculptuur en ze vond plaats op het moment, dat er een innerlijke behoefte bestond aan een ’katharsis’ van de gotische figurenkoren. De Parijse sculptuur van de vroege dertiende eeuw betekende een christelijke vernieuwing van het Griekse beeld van de verheven en gelouterde mens.

Detailvormen krijgen een klassiek streng stempel. Opvallend is het dat het Maria-kroningsportaal een voorkeur heeft voor motieven, die niet passen in de gebruikelijke voorstelling van de ’Gotiek’. Daartoe behoren bijvoorbeeld de reliëfs van de deur¬posten, die zijn gevat in zeer duidelijke rechthoekige omlijstingen. Ook hiervoor waren de concrete voorbeelden in het Oosten te vinden (o.a. de oriëntaals beïnvloede portalen van het Baptisterium in Pisa). De charmante gratie van enkele dezer reliëfs, bijvoorbeeld de maandbeelden, kan evenwel niet worden afgeleid van de star geconserveerde formules van het Oosten. Er leeft in die sculpturen iets van de zoete paradijselijke betovering der gotische kathedralen - wel een diepgaand verschil met het leven¬loze en bloedeloze aanzien van de midden-Byzantijnse kerken!

door Dr. W. Sauerlander.

< >