zuchtte, h. gezucht (1 zacht hijgen, een zucht slaken; 2 v. d. wind: zacht suizen):
1 hij zucht er van; zuchten van verlangen; naar vrijheid zuchten, sterk verlangen; over iets zuchten; zuchten onder het juk van, gekweld;
2 de wind zucht in het geboomte, het zuchten van de wind.