v. zittingen (1 zitplaats van een stoel enz.; het bekleedsel van die zitplaats; 2 vergadering; 3 zittingsjaar of zittingstijd v. e. [wetgevende] vergadering):
1. de zitting van een stoel, van een canapé;
2. een rumoerige zitting;
3. de zitting der Staten-Generaal van 1914-1915; nog: zitting houden, a) vergaderen, b) ergens zijn, b.v. als ambtenaar, om mensen te spreken; zitting hebben in de ridderschap, lid zijn van; zitting nemen in de gemeenteraad, als lid plaatsnemen.