bn. (onwel, ongesteld, lijdende, krank): een ziek kind; hij is er ziek van; ziek liggen; zo ziek als een hond; hij hield zich ziek, alsof hij ziek was; ziek van verlangen; ik heb mij ziek gelachen, onmatig gelachen; Z.-N. het weer is ziek, onzeker, dreigend; ziek wordt een achtervoegsel in: praatziek, graag pratende, speelziek, erg speels.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk