Gepubliceerd op 11-11-2021

ziek

betekenis & definitie

bn. (onwel, ongesteld, lijdende, krank): een ziek kind; hij is er ziek van; ziek liggen; zo ziek als een hond; hij hield zich ziek, alsof hij ziek was; ziek van verlangen; ik heb mij ziek gelachen, onmatig gelachen; Z.-N. het weer is ziek, onzeker, dreigend; ziek wordt een achtervoegsel in: praatziek, graag pratende, speelziek, erg speels.

< >