v. wolken (1 massa verdichte waterdamp; 2 bij verg. in versch. bet.; 3 wolkachtige vlek in edelgesteenten):
1. een donkere wolk; de wolken gaan zich ontlasten; een onweerswolk, een regenwolk, stapelwolk, vederwolk;
2. bij overdracht: een stofwolk; een rookwolk; (Bijb.) een wolk van getuigen, menigte; een wolk van pijlen, sprinkhanen; suiker en melk? een wolk je, een weinig; er vertoonde zich een wolk op zijn voorhoofd, trek van droefheid, ontstemming; donkere wolken, fig. sombere vooruitzichten; er is geen wolkje aan de lucht, a) alles belooft goed te gaan, de vooruitzichten zijn schitterend, b) alles is veilig; fig. hij ziet er uit als een wolk, fris en gezond; een kind als een wolk, gezond, dik, ook: een v. e. kind;
3. wolkagaat; nog: in de wolken zijn, opgetogen; uit de wolken vallen, onthutst zijn; iem. in de wolken verheffen, hemelhoog.