I. v. wijlen (sluier): de zwarte wijl draden, kloosterzuster zijn; lit. t., vero.
II. v. wijlen (enig tijdsverloop): nog een wijl en ik vertrek, korte tijd, poos; ik kom bij tijd en wijl, a) nu en dan, b) als de gelegenheid zich aanbiedt; bij wijlen, soms.
III. vgw. (afk. van dewijl of terwijl).