bn., bw.; werkzamer, werkzaamst (1 gaarne werkende, tot werken gedreven, naarstig; ijverig; 2 krachtig werkend, een uitwerking hebbend):
1 een werkzaam kind; een werkzaam man;
2 een werkzaam middel; een werkzaam aandeel hebben aan;
nog: hij is werkzaam op een suikerplantage, werkt daar, heeft er een betrekking.