I. welde, h. geweld (gloeiende metalen inz. ijzer door hamerslagen tot één geheel verenigen, Z.-N., walsen 2de bet.): twee stukken ijzer wellen;
nog: gewelde eieren, boter, licht gekookt.
II. welde, i. geweld (opborrelen): de wijn welt bij dit vat uit de spon.