Gepubliceerd op 11-11-2021

weg

betekenis & definitie

I. m. wegen, weggetje ([gebaand] gedeelte grond, geschikt om er op te rijden, te lopen enz.: baan, straat, pad; dikw. fig. manier, middel en in zegsw.): een land-, zee-, grind-, kei-, klei-, zandweg; een holle weg; uit de weg! op zij! op weg (zijn) naar; langs de weg; zich op weg begeven; onder weg (zijn); zich een weg banen, ook fig.; een eindweegs meegaan; uit de weg ruimen, fig. doden; een weg inslaan, opgaan; de weg afleggen in 2 uur; altijd bij de weg zijn, op straat; iem. in de weg komen, als niets in de weg komt, als geen verhindering komt; je staat, loopt ons, de mensen in de weg, hindert ons; fig. iem. iets in de weg leggen, tegenwerken; hij is van de weg, in de war; dat is nog een hele weg, eind, afstand; zegsw. de weg van alle vlees gaan, sterven; de brede weg opgaan, de weg der zonde, Matth. 7 : 13; naar de bekende weg vragen, zich onkundig houden en vragen, naar wat men wel weet; de grote weg op Java, van Anjer naar Banjoewangi; zie p o s t w e g; de ijzeren weg, Z.-N. spoorweg (Frans: chemin de fer); er staat meer dan één weg voor hem open, a) meer dan één middel kunnen aanwenden, b) meer dan één betrekking kunnen aannemen enz.; je zult de weg wel vinden, weten, hoe je moet gaan om er te komen, fig. hij zal zijn weg wel vinden, zal het in de wereld wel tot iets brengen; weg weten met iets b.v. weg weten met zijn eten, heel wat kunnen stouwen; iem. op weg helpen, in het zadel helpen, stootje geven; iem. uit de weg blijven, alle aanraking vermijden; hij weet er geen weg mee, weet niet, hoe hij het moet aanpakken enz.; langs de meer en meer gebruikelijke weg, manier (inz. van huwelijksadvertenties); het ligt niet op mijn weg, men verwacht het van mij niet, het is niet mijn taak; voor niem. uit de weg gaan; goed, mooi op weg zijn om, fig. flink gevorderd; dat is de weg om er te komen, middel; de wegen der Voorzienigheid; Z.-N. te wege zijn, op het punt; zie a f s n ij d e n 2, b e r i c h t, r u i m e n 2.

II.

1 bw. (niet meer aanwezig; zoek, verloren; vertrokken): mijn boek is weg, het geld is weg; en weg was hij! hij was helemaal weg, a) de kluts kwijt, b) had alle bewustzijn verloren; dit bijw. vormt scheidbaar samengest. w.w., b.v. wegcijferen, wegdragen enz.;
2 tw.: weg met hem, a) verwijder hem, b) dood hem, c) neer met hem; weg met die gedachte! weg jullie daar!

etym. = w e g I.

III. v. weggen; zie w e g g e.

< >