1. bn., bw.: van een vrouw, een vrouw passende, als van een vrouw: vrouwelijke zwakheden, vrouwelijke bezigheden, de vrouwelijke handwerken; spraakk. het vrouwelijk geslacht der zn.; zie ook linie, rijm (II); plantk. vrouwelijke bloemen, met alleen stampers;
2. o.: spraakk. het vrouwelijk geslacht: het vrouwelijk en het mannelijk;
3. vrouwelijke, o.: vrouwelijke aard: het eeuwig vrouwelijke, vertaling van Duits Das ewig Weibliche.