Gepubliceerd op 11-11-2021

vrij

betekenis & definitie

bn., bw.: niet slaaf; niet bezet, besproken; geen belet of werk hebbend; los, ongedwongen, onbelemmerd in verschillende opvattingen: een vrije vertaling, niet naar de letter; hij is vrij van krijgsdienst, niet verplicht tot; zij is nog vrij, niet verloofd; vrij van port; een vrij uitzicht, onbelemmerd; een vrij bovenhuis, geheel afgescheiden van de rest; ik laat u de handen, de hand vrij, alle vrijheid; ik ben van avond vrij, niet bezet; een vrije dag; vrij van koorts, zonder; het vrije veld, open; dat staat u vrij, dat kun je doen, als je verkiest; het vrije kwartier, speeltijd; een vrij uur; het vrije woord; 20 gulden per maand en alles vrij, kost, vuur en licht; veel loon, maar weinig vrij, vrije tijd; ik ben zo vrij om, neem de vrijheid; vrij van sterke drank; vrije arbeid, van de wil van den arbeider afhangend; een vrij beroep, beroep van een niet-ambtenaar, niet-aangestelde, inz. van een advokaat, een dokter; vrije gemeente, vereniging van personen, die streven naar zedelijke verheffing, buiten de openbaring om; de zeven vrije kunsten, in de Middeleeuwen grammatica, dialectica, rhetorica, d.i. het trivium, behorende tot de lagere scholen, en: arithmetica, geometrica, musica en astronomia, d.i. het quadrivium voor de hogere scholen; vrije oefeningen (gymn.), oefeningen zonder gereedschap; Vrije Universiteit, Prot. Universiteit, in 1880 te Amsterdam gesticht; vrij en onbelast verkopen; zie ook vaan; dit werk is vrij slecht; tamelijk; vrij wat geld; vrij wat meer; vrij verkeer, als eerste lid in samengest. w.w.: vrijkopen.

< >