1. (voor'spellen), spelde -, heeft voor'gespeld; spellen om het te laten nadoen; laten horen, hoe gespeld moet worden: een woord voorspellen;
2. voorspel'len, voorspel'de, heeft voorspeld'; voorzeg'gen, vooraf aankondigen: Christus voorspelde de ondergang van Jeruzalem; dat heb ik je wel voorspeld.