I. v. violen, viooltje (Lat. viola: vioolachtige, plant in verschillende soorten voorkomende; inz. Lat. viola odorata of welriekend viooltje): de bosviool.
II. Lat. vitula,
1. v. violen, viooltje (vedel): zegsw. de eerste viool spelen, fig. de boventoon voeren, het hoogste woord hebben, de eerste rol spelen; voor viool en piano;
2. m. violen (vioolspeler): eerste viool i. h. orkest.