Gepubliceerd op 11-11-2021

vieren

betekenis & definitie

vierde, h. gevierd (1 in rust doorbrengen; 2 feestelijk doorbrengen of gedenken; 3 vereren; eer bewijzen aan; 4 loslaten; laten uitlopen of schieten; 5 toegeven):

1. de Zondag vieren, de Sabbat vieren, Kerstmis vieren, Pasen vieren;
2. feest vieren, bruiloft vieren; zijn verjaardag vieren, een overwinning vieren, de triomf vieren;
3. een dichter vieren; hij wordt daar erg gevierd;
4. een boot vieren, te water laten;
5. zij (Hanna) vierde de luimen der best, inwilligen; (aan) zijn hartstochten de teugel vieren.

< >