vestigde, h. gevestigd (vast maken of doen zijn): zijn verblijf ergens vestigen, er voorgoed gaan wonen; deze maatschappij is gevestigd te A., heeft haar zetel; fig. zijn hoop op iets vestigen, gronden; de blik, de ogen vestigen op iets, de aandacht op iem. vestigen, richten; refl. zich ergens vestigen, er gaan wonen; zich vestigen als geneesheer, als bakker, practijk gaan uitoefenen; aller ogen vestigden zich op haar, richtten zich.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk