I. verzinkte, h. verzinkt (met een laagje zink overdekken langs galvanische weg): ijzer, zie galvaniseren.
II. verzonk, i. (1), h. (2) verzonken (1 wegzinken; 2 spijkers enz.: zo inslaan, dat de koppen niet meer zichtbaar zijn; onzichtbaar gemaakt):
1. in de diepte fig. in slaap, in gedachten verzonken, verdiept; in het niet;
2. met verzonken bol.