Gepubliceerd op 11-11-2021

vertrouwen

betekenis & definitie

I. o. (betrouwen, hoop): (een blind) vertrouwen hebben, stellen op, in; mijn vertrouwen op; het volle (of: volste) vertrouwen genieten; inboezemen, wekken; iem. zijn vertrouwen schenken; in vertrouwen gezegd; iem. in vertrouwen nemen; op goed vertrouwen;

II. vertrouwde, h. vertrouwd (1 hopen met zekerheid; 2 toevertrouwen; 3 vertrouwen stellen):

1. we vertrouwen er op, dat, rekenen er op;
2. iem. iets vertrouwen;
3. op iem. vertrouwen; op God vertrouwen, zie betrouwen; hij vertrouwde het zaakje niet; niet te vertrouwen.

< >