verstikte, h. (1), i. (2) verstikt (1 doen stikken of smoren; 2 door verstikking omkomen):
1. het onkruid verstikt het koren; iets in de kiem verstikken; een verstikkende lucht; ook: de zijde is verstikt, is bedorven door de vochtigheid der bewaarplaats;
2. hij is in de modder verstikt.