verjaarde, i. verjaard (1 jarig zijn, zijn verjaardag vieren; 2 rechtst. door verloop van een zeker aantal jaren, bij de wet bepaald, niet meer invorderbaar of niet meer van kracht):
1 vader verjaart morgen; bij uitbr. op 18 Juni verjaart de slag bij Waterloo; 2 het recht van eigendom, een verbintenis, een vonnis kan verjaren; fig. onze kennis is al wat verjaard, in de loop der jaren verminderd.