gooide, h. vergooid (1 verloren doen gaan; 2 op een verkeerde plaats gooien):
1 zijn geld, zijn fatsoen, zijn toekomst vergooien;
2 wie heeft mijn boeken vergooid?
refl. zich vergooien (1 verkeerd gooien; 2 handelen, trouwen ver beneden zijn stand, waardigheid):
1 ik wou de vogel raken, maar ik heb me vergooid;
2 door dat huwelijk zal zij zich vergooien.