vergaf, h. vergeven (1 vergiffenis schenken voor; 2 geven of doen toekomen; 3 door vergif ombrengen):
1 een misslag vergeven, een belediging vergeven; vergeef (het) mij; dat vergeef ik u nooit;
2 een ambt vergeven;
3 muizen en ratten vergeven; refl. zij heeft zich vergeven (ook: verkeerd geven b.v. bij kaartspel).