verging, i. vergaan (1 aflopen met; gebeuren met; 2 te gronde gaan; ophouden te bestaan; 3 voorbijgaan):
1 hoe zal het ons vergaan;
2 het schip is vergaan, te gronde gegaan; hij verging van koude en gebrek, kwam om, stierf; zegsw. horen en zien verging ons, wij werden verbijsterd v. h. lawaai; de wereld zal vergaan; zie o n k r u i d;
3 de tijd vergaat.