verdronk, h. (1, 3), i. (2) verdronken (1 door drinken verspillen, kwijtraken; 2 in het water omkomen; 3 in het water doen omkomen):
1 zijn geld verdrinken;
2 hij zelf is verdronken; zegsw. verdronken, eer hij water had gezien, a) voor de verleiding bezweken, nl. eer de verleiding voor goed begon, b) zich zedelijk of lichamelijk bederven, zonder dat men eigenlijk goed bewust was van hetgeen men deed;
3 jonge katten verdrinken.