o. vakken (1 afgesloten ruimte, hokje in een kast, doos, lade enz.; afdeling, in deze bet. dikwijls als verkl.; 2 ambacht, middel van bestaan, betrekking; beroep; 3 tak van wetenschap):
1. een secretaire met geheime vakken;
2. een vak leren; dat is mijn vak niet!
3. in welk vak geeft hij les? de vakken van een examen; nog: een man van het vak, vakman.