o. (ook v.) uren, uurtje (1/24 etmaal, tijdmaat); tijdduur: de morgenschool duurt drie uren; ook, tijdstip: het schooluur, het vertrekuur; morgenuur, avonduur, middaguur; een uur gaans; aan geen uur gebonden zijn; binnen het uur; over een uur; per uur betalen; om, tegen drie uur; van uur tot uur; op elk uur van de dag; in een verloren uur; een uur van vijftig minuten, lesuur op gymnasia, H. B.
Scholen: Z.-N. tot in de kleine uurtjes zitten, tot na middernacht blijven; zie ure.
