onr. w.w., kocht uit, h. uitgekocht (1 loskopen; 2 Z.-N. omkopen):
1. een firmant (uit een zaak) uitkopen, door geld afkopen als aandeelhouder;
2. kiezers uitkopen; nog: de tijd uitkopen, uitsparen; Z.-N. uitgekocht zijn, geen geld meer hebben om te kopen.