Gepubliceerd op 11-11-2021

twaalf

betekenis & definitie

(tien en twee);

1. bep. hoofdtelw.. (bijvoeglijk): de twaalf Apostelen, de twaalf maanden van het jaar; (zelfstandig) twaalf is een dozijn; het is bij twaalven; wij waren met (ons) twaalven, 12 personen;
2. onbuigbaar ranggetal; les twaalf, 12e.

< >