I. deed toe, h. toegedaan (1 dichtdoen, sluiten; 2 fig. helpen, baten, invloed uitoefenen):
1. de deur toedoen; ik heb vannacht geen oog toegedaan; een oog toedoen, fig.; zie deur;
2. dat doet er niet toe; hij kan er niets aan toedoen; nog: er het zwijgen toedoen, niets meer op zeggen;
II. o. (hulp, bijstand; medewerking): buiten mijn toedoen.