hield tegen, h. tegengehouden (1 beletten zich in beweging te zetten, voort te gaan; weerhouden; beletten iets te doen, weerhouden, verhinderen; 2 lang duren, niet gauw verslijten, verteerd worden enz.):
1. de loop van een water tegenhouden; een huwelijk tegenhouden;
2. dennenhout houdt niet tegen, wel anthraciet.