Gepubliceerd op 11-11-2021

stal

betekenis & definitie

m. stallen, stalletje; behorende bij staan:

1. uitwendige vorm en gedaante, nog lit. t.: bloemen van allerlei stal en kleur; met brede hoed en kloek van stal;
2. zetel in een koorbank: vaste houten zetels of stallen vormen gezamenlijk de koorbanken;
3. staanplaats op de markt of in de hal ter uitstalling en verkoop van waren; kraampje, tentje inz. in verkl.: niet overdekte stallen, tafels, kruiwagens; stalletjes met oude boeken, open houten loodsje, verkooptafeltje, op schragen rustende;
4. omsloten en overdekte ruimte voor het bewaren of houden van vee: mest uit de stallen; een stal voor paarden, koeien, varkens, schapen; een dier op stal zetten; fig. de muziek zet de hersenen op stal, laat het verstand buiten gebruik; (te) hard van stal lopen, met (te)veel ijver iets beginnen; de stal ruiken; op stal staan, brengen; Z.-N. te laat de stal gesloten, als het paard (of: de koe) gestolen is, als het kalf verdronken is, dempt men de put; het stalletje te Bethlehem, waarin Christus werd geboren; zie Augiasstal;
5. bij uitbr. inhoud van de stal; de gezamenlijke dieren: de stal aanvullen; de stallen van vorst H.; 6. afkorting van hoefstal, noodstal enz.: zie de samenst.

< >