staakte, heeft gestaakt;
1. op, aan staken zetten; van staken voorzien ten einde het gewas te steunen inz. Z.-N.; van vellen: op een staak spannen; Z.-N. afpalen: tenten staken; gestaakte appelaren; huiden staken; Z.-N. een weide staken;
2. een eind maken aan iets, waarmee men zelf bezig is, niet voortzetten, met iets ophouden; tijdelijk onderbreken; ophouden met, de arbeid neerleggen, ten einde betere arbeidsvoorwaarden te krijgen of als protest: de arbeid staken, de vervolging staken; de betalingen staken; de mijnwerkers willen staken;
3. gelijkelijk verdeeld zijn: de stemmen staken, er zijn een gelijk aantal stemmen voor en tegen uitgebracht.