m. smaken (1 zintuig, waarmede men proeft; 2 hetgeen de smaak prikkelt, streelt; 3 trek, eetlust; 4 schoonheidsgevoel, kunstzin; 5 lust, neiging tot iets; 6 inz. met laatste, mode):
1. dat streelt de smaak, de tong en het verhemelte;
2. wat een lelijke smaak heeft die wijn;
3. met smaak iets nuttigen, eten;
4. de goede smaak strelen, bevredigen, tergen, beledigen; met smaak uitgevoerd; een man van smaak; zegsw., zie De gustibus enz.; ieder zijn smaak;
5. smaak in het reizen krijgen; smaak in iets vinden; dat valt in de smaak;
6. naar de laatste smaak gekleed gaan, mode.