I. bn. (1 niet met zorg aangetrokken, niet goed onderhouden; met verwaarloosde kleding; niet netjes, onordelijk; 2 onachtzaam of onordelijk in zijn werk; 3 de sporen dragend van onachtzaamheid of zorgeloosheid; 4 van meer dan behoorlijke grootte; dik, flink):
1. slordige kleding;
2. een slordige huisvrouw; een slordig schepsel;
3. een slordige boel; een slordige stijl;
4. een slordige borrel; een slordige duizend gulden;
II. bw. (1 op onachtzame, onordelijke, onzorgvuldige wijze; 2 in onbehoorlijke, mate):
1. slordig gekleed; schrijf niet zo slordig;
2. slordig drinken.