Gepubliceerd op 11-11-2021

slang

betekenis & definitie

I. v. slangen, slangetje (samenhangend met slingeren: 1 kruipend dier, rolrond, zonder poten en de oogleden met elkaar vergroeid; zinnebeeld o. a. der boosheid, der verleiding; 2 bij verg. naam van allerlei voorwerpen: tuinslang enz.; 3 soort van kronkelend vuurwerk):

1. vergiftige slangen; een slang met de staart in de bek, symbool der eeuwigheid, der oneindigheid; fig. boosaardig vrouwspersoon; z. serpent;
2. de slang ener waterleiding; als stofn. 1700 m slang;
3. lichtende, flikkerende slangen, en fluitende vuurpijlen; de slang v. Lerna, de hydra; z. ald. (Gr. lerna = moeras en stad aan de kust van Argolis).

II. o. (Eng. groeptaal: eigenaardig spraakgebruik, b.v. van een bepaalde stand, een beroep, een bedrijf); verg. argot.

< >