I. bn. (1 eig. gereed om slag te leveren; gereed om te slaan; 2 vaardig, om door antwoord spot of verwijt af te weren; gevat):
1. de troepen waren slagvaardig;
2. de slagvaardige debater risposteerde op alle interrupties;
II. bw. (met gevatheid in het antwoorden): slagvaardig antwoorden op de interrupties.