slaagde, i. geslaagd (1 zijn pogen gelukt zien; zijn pogingen tot een goed einde brengen; 2 doel treffen; inz. goed uitvallen, gelukken):
1. in iets slagen, b.v. in een onderneming; met iets slagen; bij iem. slagen, inz. met betrekking tot een huwelijksaanzoek; slagen voor (d.i. in het examen doen voor) Frans; voor een examen slagen; zonder voorzetsel en bepaling: twee leerlingen slaagden;
2. de onderneming slaagde; een zeer geslaagde proeve van.