o. slachtoffers (1 offerdier, dat ter ere van God of bij de heidenen ter ere der goden op een altaar werd geslacht; 2 fig. iem., die het offer is van de belangen, hartstochten enz. v. e. ander; iem., die het moet ontgelden, lijden: lijder, lijderes):
1. Salomo droeg honderden runderen als slachtoffer op aan Jehova; zie hecatombe;
2. de pest maakte tal van slachtoffers; dat lieve burgermeisje, slachtoffer van zijn eerzucht.