Gepubliceerd op 11-11-2021

singel

betekenis & definitie

m. singels, singeltje (o.-Fr. cingle, Lat. cingula: 1 buikriem v. e. paard; ook: brede en sterke hennepen band, inz. draagband onder de veren van een matras, onder de zitting van een stoel enz.; 2 priestergordel; 3 buitenwal om een stad; plantsoenen langs de buitenwal om een stad, als wandeling dienende; 4 de gracht om de stad; 5 de bewoners, de huizen langs de singel):

1. trek de singel van mijn rijpaard goed strak; de singels van die stoel zijn los; als stofn. o.: gordijnlinnen, meubelkoord enz.;
2. een zijden singel met afhangende kwastjes om over de toog te dragen; een singel of koord dient om de albe om het middel vast te binden;
3. een singeltje omwandelen; de singels rondom Arnhem zijn mooi;
4. zij sprong in de singel;
5. hij woont op de (spreekt, het) singel.

< >