Gepubliceerd op 11-11-2021

schuim

betekenis & definitie

o., schuimpje (1 bruis: geheel van met lucht of met een ander gas gevulde blaasjes van een of andere [vloeibare] stof; 2 onzuiverheden, die bij het smelten of koken van een stof komen bovendrijven, b.v. bij goud en zilver; 3 in toepassing op personen: tuig, gespuis, rapalje; 4 luchtig gebak van eiwit en suiker; zie s c h u i m p j e):

1 het schuim der zee; door wind, branding enz. veroorzaakt; het schuim van bier; het schuim stond hem op de mond, schuimachtig speeksel; brandende benzine blussen met schuim;
2 het schuim van goud;
3 schuim van volk, gemeen volk: het schuim uit de achterbuurten;
4 Duitse schuim, Franse schuim.

< >